woensdag 20 januari 2021 om 19:30

Woensdagavondgebed vanuit de Protestantse Kerk in Silvolde
Voorganger(s): ds. Theo Menting, ds. Gerjanne van der Velde, ds. Henriëtte Nieuwenhuis
Tekst(en): Ester 2
Organist: Wilco Kleinhesselink


PROTESTANTSE GEMEENTEN
Silvolde, Etten-Terborg-Ulft,
’s Heerenberg-Zeddam, Gendringen-Bontebrug

20 januari 2021
vanuit de protestantse kerk in Silvolde
19.30 uur - uitzending via
www.kerkdienstgemist.nl

voorgangers: ds. Theo Menting, ds. Gerjanne van der Velde, ds. Henriëtte Nieuwenhuis
organist: Wilco Kleinhesselink

Het woensdagavondgebed wordt rechtstreeeks uitgezonden via Kerkdienst Gemist.
Als u hier klikt, opent zich een nieuw venster en kunt u de dienst live meebeleven.

U kunt de orde van dienst hier downloaden. Als u deze dan uitprint kunt u de dienst op het hele scherm van uw computer, tablet of telefoon zien.
 

= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =

Orgelspel

Stilte

Aansteken van de kaarsen
mensen thuis worden uitgenodigd een kaars of een lichtje aan te steken.

Openingsvers

Nu de avond valt
ontvonkt de vlam van uw nabijheid,
een vuurkolom het duister door
en van de nieuwe dag ons teken.
In de lichtkring van uw liefde verzameld,
nu hier de avond valt,
zingt ons de stilte uw naar ter eer.
Laat uw licht ons leiden!

Orgelspel

Psalmgebed – Psalm 2

'Hoort, despoten van alle tijden
en uw trawanten:
waarom raast en tiert gij
hele volkeren geselend?
Moge het wereldwijd klinken, dit lied
tegen uw furies van onrecht
tegen uw cynische hoon en verachting
voor het mensenkind en zijn god.
De god van het mensenkind
huivert en huilt in zijn hemel.
Dan brult Hij, schudt zijn manen
en springt – onzichtbaar van licht
daalt Hij in een mensenhart af:
jij, mijn herder, mijn leeuw
jij zult mijn lammeren weiden
hun wonden wassen en zalven
om mijn heelal te hoeden
heb ik jou heden verwekt.
Het kan een timmermanszoon
een tentenmaker een tollenaar zijn
een koningin
of een poetsvrouw
in wie Hij zijn hartstocht ademt
zijn zachte kracht van ontferming.
Zij vrezen met grote vrezen. Maar gaan –
hun weg is de ganse aarde
tot overal waar nog opperwezens
mensen kapotslaan als lemen kruiken.
O wee trawanten, omgekochte rechters
o wee despoten, wees gewaarschuwd
wat voor een wereld wilt gij
voor uw kinderen – deze?'

Uittreksel van: Huub Oosterhuis. '150 psalmen vrij'.

 Lied 482

1 Er is uit ’s werelds duistere wolken
een groot licht stralend opgegaan –
wie wonen in het diepste donker,
zij zullen in het zonlicht staan.
Glorie aan God, de overwinning
is ongekend, de vreugde groot;
de aarde jubelt – hoor ons zingen:
wij delen in een rijke oogst!

2 De loden last die op ons drukte,
de stang, het juk, ons ongeluk,
de zweep, de stok die diep deed bukken,
verbrijzeld zijn ze, stuk voor stuk,
verbrand de laarzen der soldaten
en elke mantel rood van bloed,
geen wapentuig meer door de straten –
de velden vol van overvloed.

3 Godlof, een kind is ons geboren,
een held zal onze koning zijn,
die raadsman, God-met-ons zal heten –
die zoon zal ons tot vader zijn!
Vorst die met vrede ons wil kronen
van nu af tot in eeuwigheid,
de Eeuwige zal hem doen tronen
op recht en op gerechtigheid.

Lezing: Ester 2

Ester als koningin gekozen

Na verloop van tijd, toen de woede van koning Ahasveros bedaard was, gingen zijn gedachten weer uit naar Wasti; hij overdacht wat ze had gedaan en wat er over haar besloten was. Daarom opperden zijn kamerdienaars: ‘Er zouden voor de koning mooie jonge meisjes gezocht moeten worden, meisjes die nog maagd zijn. De koning zou in alle provincies van zijn rijk gevolmachtigden moeten aanstellen met de opdracht op zoek te gaan naar de mooiste meisjes en die bij elkaar te brengen in de burcht van Susa, in het vrouwenverblijf. Daar zouden ze onder toezicht van Hegai moeten worden gesteld, de eunuch die de koning als haremwachter dient, en een schoonheidsbehandeling moeten krijgen. En het meisje dat de koning het meest bevalt, zou dan koningin moeten worden in de plaats van Wasti.’ Dit voorstel vond instemming bij de koning en hij voerde het uit.

Nu woonde er in de burcht van Susa een zekere Mordechai, een Jood. Hij was een zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis, uit de stam Benjamin. 
Hij was een van de mensen die samen met Jechonja, de koning van Juda, door koning Nebukadnessar van Babylonië als ballingen uit Jeruzalem waren weggevoerd. Deze Mordechai was de pleegvader van Hadassa, ook Ester genoemd, die een nicht van hem was en geen vader of moeder meer had. Na de dood van haar ouders had Mordechai haar als dochter aangenomen. Het meisje was lieftallig en mooi.


Toen nu het besluit van de koning in een verordening bekend was gemaakt en er veel meisjes bij elkaar werden gebracht in de burcht van Susa, waar ze onder toezicht van Hegai kwamen te staan, werd ook Ester naar het koninklijk paleis overgebracht en onder toezicht van deze haremwachter gesteld. Het meisje stond hem aan en won zijn genegenheid. Daarom liet hij haar zonder uitstel de schoonheidsbehandeling en het voorgeschreven voedsel geven en stelde hij zeven voortreffelijke dienaressen uit het koninklijk paleis tot haar beschikking. Bovendien bracht hij haar samen met deze dienaressen over naar het mooiste gedeelte van het vrouwenverblijf. Ester had niet verteld uit welk volk of welke familie ze stamde; Mordechai had haar namelijk op het hart gedrukt dit niet bekend te maken. En iedere dag wandelde Mordechai langs de voorhof van het vrouwenverblijf om te weten te komen hoe het met Ester ging en wat er met haar zou gebeuren.

Een meisje was aan de beurt om de nacht met koning Ahasveros door te brengen wanneer na twaalf maanden haar schoonheidsbehandeling overeenkomstig de voorschriften voor de vrouwen voltooid was: zes maanden werd ze behandeld met mirreolie, zes maanden met balsem en andere schoonheidsmiddelen. En telkens als er een meisje na deze voorbereiding naar de koning ging, werd haar uit het vrouwenverblijf alles wat ze wenste meegegeven naar het koninklijk paleis.

’s Avonds ging ze daar naar binnen, ’s morgens keerde ze terug; ze kwam dan in een ander deel van het vrouwenverblijf, dat onder toezicht stond van Saäsgaz, de eunuch die de koning diende als bewaker van de bijvrouwen. Ze ging niet opnieuw naar de koning, tenzij hij haar begeerde en zij persoonlijk bij hem werd ontboden.

Toen het de beurt was van Ester – de dochter van Abichaïl, die een oom was van haar pleegvader Mordechai – verlangde zij niets anders mee te nemen dan wat haar werd aangeraden door Hegai, de eunuch die de koning als haremwachter diende. En allen die Ester zagen, keken vol bewondering naar haar. Zo werd Ester bij koning Ahasveros gebracht, in het koninklijk paleis, in het zevende jaar van zijn regering, in de tiende maand, de maand tebet. En de koning voelde voor Ester meer liefde dan voor alle andere vrouwen, meer dan alle andere meisjes verwierf zij zijn bewondering en genegenheid. Daarom deed hij haar de koninklijke hoofdband om en maakte haar koningin in de plaats van Wasti. De koning richtte een groot feestmaal aan voor al zijn rijksgroten en hoge functionarissen, het Feestmaal van Ester. Ook kondigde hij voor alle provincies een rustdag af, en met een vrijgevigheid die men van een koning mag verwachten deelde hij geschenken uit.

Mordechai verijdelt een aanslag
Eens, toen er opnieuw jonge meisjes bij elkaar werden gebracht, deed Mordechai dienst in de Koningspoort. Ester had nog steeds niet verteld uit welke familie of welk volk ze stamde, zoals Mordechai haar op het hart had gedrukt; ze gehoorzaamde Mordechai zoals voorheen, toen hij als pleegvader voor haar zorgde. Toen Mordechai dus in de Koningspoort zat, gebeurde het dat twee eunuchen die de koning als lijfwacht dienden, Bigtan en Teres, uit verbittering een plan beraamden om koning Ahasveros om het leven te brengen. Dit voornemen kwam Mordechai ter ore en hij bracht koningin Ester ervan op de hoogte, en Ester vertelde namens Mordechai alles aan de koning. De zaak werd onderzocht en de beschuldiging bleek gegrond. De beide mannen werden aan een paal gehangen. En in aanwezigheid van de koning werd dit alles opgetekend in de kronieken.

Stilte

Orgelspel

Avondgebed

Heer, onze God,
Geef ons een rustige nacht,
veilig onder uw bescherming.
Wij denken aan hen
die vannacht moeten werken,
aan de mensen die ziek zijn,
aan wie niet kunnen slapen van de zorgen.
Wees voor hen allen een bron van troost,
van kracht en bemoediging.
Blijf met uw zegen bij onze wereld
en waak over uw schepping,
deze nacht en tot in eeuwigheid

Stilte

Onze Vader

Onze Vader Die in de Hemelen zijt,
Uw Naam worde geheiligd;
Uw Koninkrijk kome;
Uw wil geschiede,
gelijk in de Hemel alzo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood;
en vergeef ons onze schulden,
gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;
en leid ons niet in verzoeking,
maar verlos ons van de Boze.
Want van U is het Koninkrijk
en de kracht en de heerlijkheid
tot in eeuwigheid.
Amen.

Avondlied 245

1 ’k Wil U, o God, mijn dank betalen,
U prijzen in mijn avondlied.
Het zonlicht moge nederdalen,
maar Gij, mijn licht, begeeft mij niet.
Gij woud mij met uw gunst omringen,
meer dan een vader zorgde Gij,
Gij, milde bron van zegeningen:
zulk een ontfermer waart Gij mij.

2 Uw trouwe zorg wou mij bewaren,
uw hand heeft mij gevoed, geleid;
Gij waart nabij in mijn bezwaren,
nabij in elke moeilijkheid.
Dez' avond roept mij na mijn zorgen
tot rust voor lichaam en voor geest.
Heb dank, reeds van de vroege morgen
zijt Gij mijn heil en hulp geweest.

Zegenbede

Moge de vrede van God,
die alle begrip te boven gaat,
onze harten en onze gedachten bewaren
in Christus Jezus.

Orgelspel
 

terug